Het bodemarchief van een langgevelboerderij te Riel
Conclusies
Het archeologisch onderzoek van de Rielse langgevelboerderij heeft een variatie aan sporen en vondsten opgeleverd. Op grond daarvan kunnen uitspraken worden gedaan over de bewoningsgeschiedenis van deze huisplaats. Ook zijn verschillende vondsten verzameld die een indruk geven van de keramische inventaris van de Rielse huisplaats, met name gedurende de periode 1700-1755.
Vast staat, dat de oudste bewoning gedateerd dient te worden in de late middeleeuwen. Hiervan zijn echter weinig sporen gevonden: slechts twee paalsporen van een houten gebouw alsmede een waterput. Afgaande van de opgravingsresultaten, moet de huisplaats gedurende de gehele zestiende en zeventiende eeuw onbewoond zijn gebleven. Sinds omstreeks 1700 is sprake van bewoning, die heeft voortgeduurd tot de brand van 1991. Blijkens de eenvoudige samenstelling van de keramiek moeten dit - althans in de periode 1700-1755 - geen welgestelde personen zijn geweest. Het veelvuldig voorkomen van het goedkopere roodbakken aardewerk, waaronder veel met slipversiering, alsmede het schaarse voorkomen van steengoed, duidt hierop. Desalniettemin is ook enig luxeaardewerk voorhanden, dit geldt met name voor de majolica-schotel. Het botanisch materiaal duidt gedurende alle bewoningsfasen op een agrarisch karakter, een bestaansbron die vermoedelijk werd aangevuld met het verzamelen van plantaardig voedsel in de omgeving. Ofschoon slachtafval nauwelijks is geconserveerd, duiden twee ijzeren herdersschepjes onmiskenbaar op het houden van schapen.
Een in archeologisch opzicht opmerkelijk resultaat is het nagenoeg ontbreken van sporen van bebouwing in het onderzochte vlak. De enige uitzonderingen gelden voor de beide laatmiddeleeuwse paalsporen, en de complete plattegrond van het uitzonderlijke bouwsel. Gesuggereerd is, dat dit bouwsel het overblijfsel kan zijn van een potstal, of van een plaggenhut. Voor de periode vanaf 1700 zijn geen directe aanwijzingen voor bebouwing zoals een huis. Een voor de hand liggende verklaring is, dat de bebouwing buiten de opgravingsput zal liggen. In het geval van de in 1991 afgebrande langgevelboerderij geldt echter duidelijk dat het bestaan op de plaats van opgraving ondubbelzinnig bekend is, maar dat er op het niveau van het archeologisch leesbare vlak geen enkel spoor van de boerderij is gevonden, zelfs niet van de kelder onder de opkamer. De Rielse langgevelboerderij is dus in archeologisch opzicht onzichtbaar. Deze is in feite nog alleen te traceren aan de hand van de waterput (en de twintig-eeuwse beerkelder) achter het gebouw. Indien dat ook geldt voor de oudste voorganger van de boerderij, waarvan wel waterputten zijn gevonden, dan moet op de plaats van de opgravingsplek een archeologisch onzichtbare achttiende-eeuwse boerderij hebben gestaan. Aanwijzingen daarvoor zouden aan de hand van geschreven bronnen kunnen worden gevonden, maar een historisch onderzoek heeft niet plaatsgevonden.
Literatuur
- Beijerink, W., Zadenatlas der Nederlandse flora ten behoeve van de botanie, paleontologoe, bodemcultuur en warenkennis (Amsterdam, 1976).
- Camps, H.P.H., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I. De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert). Eerste stuk (690-1294) (‘s-Gravenhage, 1979) 756-757.
- Conen, J., Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten (Geldrop, 1987).
- Dries, F. van den, ‘Moestuinbedden, een archeologische primeur?’, in: Westerheem 38 (1989), 114-116.
- Henkes, H.E. en G.H. Stam, ‘Glaszegels uit Nederlandse bodem’, in: Westerheem 39 (1990), 252
- Kohnemann, M., Auflagen auf Raerer Steinzeug. Ein Bildwerk (Raeren, 1982).
- Kuysten, C.A., ‘Het Speelhuis te Riel’, in: Brabants Heem 1 (1949), 6.
- Mars, A., Genneps aardewerk. Een 18de-eeuwse pottenbakkerij archeologisch onderzocht (Gennep, 1991).
- Nilsson, Species of Cares, in: Bot. Notiser 120 (1967), 460-485.
- Reineking-Von Bock, G., Steinzeug (Köln, 1971