Het bodemarchief van een langgevelboerderij te Riel
Botanisch onderzoek
Van de vullingen van de vier waterputten, de’kuil’ en de noordelijke greppel zijn steekproeven onderzocht op botanisch materiaal. 1 Dit heeft als doel gehad enig inzicht te verkrijgen in de plantaardige voedseleconomie van de bewoners, en in de natuurlijke omgeving van de huisplaats. Ook zijn plaggen van de oudste waterput onderzocht op plantaardige samenstelling, dit met als doel het herkomstgebied van die plaggen te achterhalen.
Waterputten zijn - naast een verzamelpunt voor drinkwater - tevens een vergaarbak voor allerlei afval, waaronder plantenresten. Blaadjes, zaden en vruchten uit de omgeving kunnen bijvoorbeeld met de wind of via uitwerpselen van vogels in een put vallen. Keukenafval en menselijke fecaliën zullen er niet in terecht komen, want hiermee zou het water onbruikbaar worden. daardoor is het aannemelijk, dat er hoofdzakelijk zaden in worden aangetroffen van wilde planten uit de omgeving: zaden van voedselplanten zijn doorgaans schaars vertegenwoordigd. In de Rielse greppel en in de ‘kuil’ daarentegen, is allerlei afval gedumpt, daar mogen dus ook allerlei plantaardige voedselresten in worden verwacht.
Onder de aangetroffen soorten bevinden zich een zestiental planten van economisch belang (tabel 2). van de meelprodukten is in alle drie de perioden boekweit aangetroffen. Graanresten zijn alleen in de twintigste-eeuwse waterput gevonden. Dit is niet verwonderlijk, aangezien graankorrels in onverkoolde toestand zeer slecht conserveren. De aangetroffen granen bestaan uit restanten van tarwekorrels en kafresten van haver. Waarschijnlijk is, dat deze vanwege de jonge datering van het monster nog niet geheel verloren zijn gegaan.
Tabel 2. De aan- en afwezigheid en relatieve hoeveelheid van cultuurplanten en geteelde en/of verzamelde voedselplanten uit de botanische monsters (datering en nummering spoor (zie afb. 2), 1500 spoor 3,5,F en 1700-1775 spoor 7,8,9).
soort | 3 | 5 | 7 | 8 | 9 | F | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
granen en andere meelvruchten | |||||||
haver (kafresten) | Avena sativa | - | - | - | - | - | +++ |
boekweit | Fagopyrum esculentum | ++++ | - | ++++ | ++ | ++ | ++ |
tarwe | Triticum sp. | - | - | - | - | - | +++ |
groenten | |||||||
selderij | Apium graveolens | - | - | +++ | - | - | - |
biet | Beta vulgaris ssp. vulg. | - | - | ++ | - | - | - |
pastinaak | Pastinica sativa | - | - | ++ | ++ | - | - |
kruiden | |||||||
zwarte mosterd | Brassica nigra | - | - | + | + | - | - |
fruit | |||||||
vijg | Ficus carica | - | + | - | - | - | - |
Prunus avium | + | - | - | - | - | - | |
pruim/kroosjes | Prunus domestica | + | - | - | - | - | - |
braam | Rubus. fruticosus | ++ | ++ | +++ | - | - | - |
frambroos | Rubus idaeus | - | - | + | - | - | - |
braam/frambroos | R. fruticosus/idaeus | ++ | ++ | +++ | - | - | - |
gewone vlier | Sambucus nigra | - | - | - | - | ++ | ++ |
olie- en vezelplanten | |||||||
hennep | Cannavis sativa | - | - | + | - | - | - |
vlas (kapselfragmenten) | Linum usitatissimum | +++ | - | - | - | - | - |
Tot de groentesoorten behoren selderij, biet en pastinaak. Deze zijn uitsluitend aangetroffen in de monsters uit e periode 1700-1750. Pastinaak, dat als cultuurgewas is ingevoerd, komt echter ook voor in het wild, waardoor de aangetroffen zaken niet noodzakelijk op verbouw hoeven te wijzen.
De fruitsoorten kunnen, met uitzondering van de vijg, zijn verzameld of zijn geteeld. Het betreft de zoete kers, pruim of kroosjes, braam, framboos en vlier. Ook hier geldt dat de gevonden zaden geen daadwerkelijke aanwijzing vormen voor het gebruik als voedsel plant. Vogels dragen namelijk bij aan de verspreiding van de zaden van deze soorten. Alleen van de vijg, een buitenlands produkt, kan met zekerheid vastgesteld worden dat deze deel uitmaakte van het voedselpakket.
van de olie- en vezelplanten komt in de laat-middeleeuwse waterput vlas voor, waarvan zowel zaden als fragmenten van de zaadkapsels zijn aangetroffen. In de jongere monsters zijn geen vlasresten gevonden. Van hennep is uit de periode 1700-1775 één zaadje gevonden. Zwartemosterd is de enige soort die mogelijk als keukenkruid geteeld werd voor de zaden.
Ook al zijn uit de monsters ouder dan de twintigste eeuw geen graankorrels aangetroffen, de in de oudere monsters gevonden akkerkruiden tonen indirect aan dat er wel akkers geweest zijn. Alle aangetroffen onkruiden van wintergraanakkers zijn kenmerkend voor reeds lang gebruik zijnde, kalkarme zandgronden. 2 Veel van de aangetroffen soorten zijn representatief voor akkers van zomergranen en hakvruchtakkers; 3 over het algemeen duiden ze op vruchtbare gronden.
Veruit de meeste zaden die bij het botanisch onderzoek werden aangetroffen, zijn afkomstig van de natuurlijke flora in de directe omgeving van de Rielse huisplaats. Geen enkele soort is kenmerkend voor droog grasland. Waterplanten zijn in alle monsters zeldzaam, maar de weinige zaden tonen wel de aanwezigheid van open water aan. In de ‘kuil’ (afb. 2 nr. 9) zijn veel zaden gevonden van oever- en moerasplanten, met name van waterbries en watertorkruid. Deze combinatie zou kunnen duiden op ondiep, zeer voedselrijk water in die ‘kuil’, met een weke laag rottingsslib. Soorten van droge en vochtige heide zijn in alle perioden zeer schaars, vermoedelijk lag de heide niet in de onmiddellijke omgeving. Van de boomsoorten zijn in de laat-middeleeuwse waterput resten gevonden van els, berk en eik, terwijl in de achttiende-eeuwse monsters uitsluitend berk is aangetoond. De enige resten van wilg komen uit de twintigste-eeuwse waterput.
De twee onderzochte plaggenmonsters uit de wand van de laatmiddeleeuswse waterput wijzen ten slotte op een herkomst uit vochtige heide en uit vochtig grasland.
Inhoud
- Inleiding
- Het gehucht Riel
- Opgravingsresultaten
- De bakstenen boerderij
- Vondsten
- Botanisch onderzoek
- Conclusies
- Literatuur
Voetnoten
-
Hiertoe werd van elk spoor een monster met een volume van 2 liter gezeefd door maaswijdten van 0,25 en 1 mm: de residuen zijn onderzocht op botanisch materiaal. Alleen van de jongste waterput werd de vulling gezeefd op een maaswijdte van 3 mm, daardoor ontbreken hierbij de fijnste zeeffracties. De residuen zijn op zaden onderzocht onder een stereomicroscoop bij vergrotingen tot 50x. Determinaties zijn uitgevoerd met behulp van de werken van Beijerink 1976 en Nilsson en Hjelqvist 1967. Hier wordt een korte samenvatting gegeven van het botanisch onderzoek; de uitgebreide versie wordt bewaard bij de opgravingsdocumentatie van Riel, en is voor geïnteresseerden op verzoek verkrijgbaar. ↩
-
Korenbloem, klaproos, korensla, zwaluwtong, knopherik, schapezuring, eenjarige hardbloem, gewonen spurrie en akkerviooltje. Gewonen spurrie kan eventueel ook als veevoer zijn verbouwd. ↩
-
Akkers waarin onkruid gewied wordt. ↩