Skip to the content.

Wandelingen door Gijzenrooi

(Tekst: P. v. Beek, uit “Gijzenrooi, houw ‘t groen”)

Winter

De sneeuw ligt in een dik pak op de akkers, de weiden, de struiken, de bomen en de boerderijen. Wandelend van Rutten naar Riel krom je je rug tegen de oostenwind die vrij uit over de “bolle akkers” waait, hele vlagen stuifsneeuw met zich meevoerend. Diep weggedoken in mijn winterjas trek ik bij iedere stap mijn laarzen uit de dikke laag sneeuw. Voor mij liggen de al bijna dichtgewaaide sporen van een voorganger en een vers spoor van een zo juist opgeschrikte haas, die met sprongen van minstens een meter lang voor mij is weggevlucht. Door de grijze lucht zwalkt een grote troep kraaien en roeken.

De sprietjes van de laat in het najaar gezaaide winterrogge steken nog juist boven de sneeuw uit. De wandelaar voelt zich klein en nietig in dit weidse landschap. De boeren, die in andere seizoenen hun bezigheden op het land hebben, laten zich niet meer zien. Alleen een paar pony’s staan met hun staart naar de wind stil in de kou.

Het in warmer dagen zwarte weggetje van Riel naar Tivoli is evenals de rest van het landschap wit. Langs dit weggetje is tegen de hoger liggende akker de sneeuw in prachtige vormen opgewaaid. De lucht is vervuld van het kale geluid dat veroorzaakt wordt door de wind in de kale eiken. Zo sterk is de wind dat het geluid van het hier altijd wel hoorbare verkeerslawaai van de Geldropseweg, de E3 en de E9 wordt overstemd.

Vooral als de sneeuw pas gevallen is kan een wandeling door de sneeuw veel informatie geven over wat er zich in de bosjes en in de velden aan levende wezens ophoudt. De meeste sporen zijn afkomstig van konijntjes die veel werk zullen hebben om met het schaars aanwezige voedsel in leven te blijven. Ook patrijzensporen zijn haast overal in Gijzenrooi wel te vinden. De fazant komt in mindere mate voor, meest in de omgeving van de Zegge. Eén keer heb ik ook de prenten van een ree in de sneeuw zien staan. Als de sneeuw dun en een beetje vochtig is staan er soms ook heel fijntjes de sporen van een muis in afgedrukt. Het is erg leuk om met behulp van een dierensporengids (bijv. Elseviers Dierensporengids) te ontdekken welke dieren er vooral in de nacht en de vroege morgen door de sneeuw hebben gelopen.

In de dikke sneeuw die er nu ligt en die door de felle kou poederachtig is, blijft vooral bij harde wind van de sporen niet veel over. Richt daarom de blik maar verder weg op de fijne silhouetten van de bomen tegen de grijze lucht en op de afwisselende horizon van het ook in dit barre jaargetijde mooie kleinschalige Brabantse landschap waar de sneeuw wit blijft en nog niet onder de wielen van het moderne verkeer wordt vermalen tot een vieze modderige pap.

Lente

Volgens de kalende begint de lente op 21 maart. De oplettende wandelaar heeft al lang vóór 21 maart gezien en gehoord dat het leven in de natuur weer begint te ontluiken.

Al in januari beginnen de heggenmusjes en de mezen hun voorjaarsliedje te laten horen. Ook in Gijzenrooi komen deze vogeltjes in grote hoeveelheden voor. Fijne lentedagen zijn die dagen waarop de zon uit een blauwe hemel op ons straalt, maar ook als er zo’n groeizaam voorjaarsregenbuitje valt. Onder die omstandigheden is de vogelwereld erg actief.

De leeuweriken op de bolle akker tussen Putten en Riel laten zich van alle kanten horen. De merel en de lijster zingen vanuit de fruitbomen bij de boerderijen. In de hoge eikenbomen op Riel zit een grote lijster. In de buurt van het Valkenbos heeft een zanglijster zijn territorium. Vooral in de vroege morgen en als de avond begint te vallen zijn deze vogels te horen. Wist u dat ze van de eerste dageraad tot dat het volledig dag is in een vaste volgorde beginnen te zingen? Slechter treft u het als de wind uit het noorden waait en het hagelt of sneeuwt; dan kan het ook in de lentetijd soms nog winters stil zijn.

Op zonnige dagen zie je in maart vaak grote groepen lijsterachtige vogels op de weilanden lopen foerageren. Dat zijn koperwieken en kramsvogels waarvoor Gijzenrooi een prachtige pleisterplaats schijnt te zijn. Een enkele maal zag ik er een beflijster tussen. Ook zo’n vogel die vanuit zuidelijke treken door ons land trekt naar zijn broedgebieden in het hoge noorden.

Na half maart beginnen onze zomergasten ook weer terug te komen, maar eerst moet ik nog iets zeggen over een blijvertje dat zich in de braamheggen van Gijzenrooi uitstekend thuis volt, namelijk het winterkoninkje. Een heel klein vogeltje met een bijna verticaal naar boven wijzend staartje en dat voor zo’n klein wezentje zeer luidruchtig kan zijn. Helder laat het zijn rollers weerklinken. Het is zeer beweeglijk en zit nooit lang op dezelfde plaats.

Na half maart dus wordt het vogelkoor haast wekelijks uitgebreid. Een van de eerste vogeltjes die uit het zuiden terugkeren is de tjif-tjaf die ook in Gijzenrooi op verschillende plaatsen zijn naam roept. iets later komt er een die sprekend op hem lijkt. Hij houdt zich bijvoorkeur op de in de drogere dennebossen. Het is de fitis die je op de Stratumse hei kunt horen.

En dan, in de eerste weken van april, komen de boerenzwaluwen hun plekjes in de gastvrije stallen van de boeren in Putten en Riel weer opzoeken. Het is dan al lekker warm geworden en dat moet ook wel, want ze hebben honger van hun lange tocht naar het noorden en er moet dus volop te eten zijn in de vorm van muggen en vliegen die weer in grote getale rondvliegen.

Nog een vogel die ook volop in Gijzenrooi te horen is wil ik noemen omdat hij zo’n heel apart geluid aan het vogelkoor toevoegt. Die vogel is de koekoek die eind april zeker weer is teruggekeerd.

Ga nu eens een keer op zondagmorgen in het begin van mei door de laantjes van Gijzenrooi wandelen. Zoek er een mooie dag voor uit. Je kunt dan volop genieten van de frisse lucht en van het zeer gevarieerde vogelkoor. Waarom nu op zondagmorgen? Wel, als u dan vroeg bent, liggen de meeste automobilisten nog in bed en worden de vogeltjes nog niet overstemd door het geraas van al die auto’s op de wegen rond Gijzenrooi. Ik houd nu al mijn hart vast als er dadelijk ook nog wegen doorheen zouden moeten gaan lopen.

Zomer

De vogelzang die in april en mei overal zo uitbundig was te horen begint weer in juni wat af te nemen en in juli is het al weer minder. Als we in deze tijd gaan wandelen dan richten we onze aandacht maar weer eens op de planten en dan in het bijzonder op de wilde planten.

In mei zien de weiden in Gijzenrooi geel van de paardenbloemen. Ertussen staan de madeliefjes of meizoentjes. Plantjes die veel voorkomen en beide niet alleen een sieraad voor het oog zijn, maar ook goed voor onze gezondheid. Van jonge blaadjes van de paardenbloem kun je een vitaminerijke salade maken. Vooral de jonge blaadjes smaken goed. De oudere zijn erg bitter.

Langs de weggetjes staat veel smalle weegbree. De blaadjes ervan heb ik eens gebruikt bij de bestrijding van zwemmerseczeem. Elke avond een paar verse gekneusde blaadjes op de aangetaste plekken. De volgende morgen komen ze helemaal zwart vanaf. Het eczeem verdween zienderogen.

Ook een interessante plant die je in Gijzenrooi kunt vinden, maar dan in juni zo omstreeks St.Jan, is het naar deze heilige genoemde St.Janskruid, een plantje met gele bloemetjes. Als je zo’n bloemetje tussen je vingers fijn wrijft, worden je vingers rood. Volgens een middeleeuwse sage is dit het bloed dat de heilige Johannes bij zijn onthoofding verloor.

In de Kempen hingen de boeren lange tijd zogenaamde kruidenwisch of kruidentros naast de deur om de kwade geesten buiten te houden. In deze tros bevond zich ook het St.Janskruid dat in sommige streken ook wel “Jaag-den-Duvel” wordt genoemd. In de homeopathie wordt het St.Janskruid op grote schaal als geneesmiddel toegepast.

Iets vroeger in de zomer zien we op de vochtige bodem van de greppeltjes op vele plaatsen pinksterbloemen staan en ook, maar die komen veel minder voor, de mooie blauwe kattenstaarten.

Een grote struik die langs sommige weggetjes in Gijzenrooi staat en die ook altijd een grote rol heeft gespeeld in het leven van de mensen is de vlier. In de oudheid gold de vlier als een heilige boom waarin de godin Frija woonde. Zijn geneeskrachtige eigenschappen waren alom bekend. Nog steeds wordt vlierbloesem-thee gebruikt bij verkoudheid en wordt van de bessen jam gemaakt. Op geen enkel boerenerf ontbrak de vlier omdat men geloofde dat hij geluk bracht.

Het zou te ver gaan om alles wat er nog aan wilde plantjes in Gijzenrooi groeit te gaan omschrijven. Voor vele jonge lezers zeggen de namen van die plantjes niets. Je kunt natuurlijk ook van de natuur genieten zonder de namen van al die plantje te kennen, maar toch is het mijn ervaring dat je veel beter gaat kijken als je wel nagaat hoe ze heten. Iedere wandeling wordt dan een ontdekkingstocht. Probeer er niet te veel tegelijk te onthouden; als u er elke week één bij leert kent u er na een jaar zo’n vijftig en dat is al een heleboel. U leert dan ook de plaatsen kennen waar een bepaalde soort voorkeur voor heeft. Ook kunt u nagaan welke plantjes in de geneeskunde een rol spelen en hoe ze in het leven van onze voorouders functioneerden.

Een rijk gebied gaat voor je open en je gaat je nauwer verbonden voelen met de natuur. Koop een flora en ontdek het leven om je heen. Ga eens wandelen met de IVN en laat enthousiaste gidsen vertellen wat er allemaal te zien en te horen is in de natuur. U zult dan bemerken dat al dat land dat nog niet bestraat en bebouwd is een onschatbare waarde voor u gaat krijgen.

Herfst

De regelmatige wandelaars die weten waar de bramen staan hebben er bij het begin van de herfst al wekenlang van kunnen plukken. In goede bramenjaren kun je er zelfs zo veel plukken dat je er jam van kunt maken. De oerinstincten van de mens als verzamelaar in de natuur komen dan weer boven.

In september vliegen boven de velden tussen Putten en Riel grote groepen boerenzwaluwen. Ook kievieten kunnen zich hier in grote aantallen verzamelen. Het is alsof je de onrust onder de trekvogels kunt voelen. Binnenkort zullen ze hun grote tocht naar het zuiden weer gaan beginnen, ons achterlatend in een koud, guur, mistig en steeds donkerder wordend land. Voorlopig echter kunnen we in september en oktober nog prachtige zomerse dagen hebben.

Langs de weggetjes van Gijzenrooi beginnen nu de paddenstoelen hun koppen boven de grond te steken, zoals bijvoorbeeld de vliegenzwam en de inktzwam. Voor de boeren is het een drukke tijd, hoewel het oogsten in deze tijd nauwelijks nog zweet en moeite kost. De grote maaidorsers gaan als grommende monsters over het veld, al het rijpe koren in hun muil verslindend. Zo ook vergaat het de mais. Met geweldige tondeuses wordt ze afgeknipt, gehakt en meteen in vrachtwagens gespoten. De konijnen die zich heerlijk veilig waanden in dat grote maisbos vluchten er steeds verder in. Hun hangt een ellendig lot boven het hoofd, want als ze dan tenslotte uit de laatste overeind staande stengels worden verdreven lopen ze grote kans om te worden doodgeslagen door jongelui met knuppels.

Na alle drukte van de oogst ligt het land dan weer verlaten, dikwijls gehuld in mist. De bladeren vallen van de bomen. De populieren langs de Puttensedreef zijn ze het eerst kwijt. De eiken houden ze het langst vast. Wat kan het ook ‘s nachts mooi zijn in dit jaargetijde. Als er een dikke nevel over de velden ligt waarboven alleen het bovenste gedeelte van de in het landschap verspreid staande bomen en bosjes uitsteekt en dit geheel wordt beschenen door de volle maan, ontstaat een spookjesachtige sfeer. Ook de morgens als de zon de nevels tracht te verdrijven kunnen prachtig zijn.

Als de storm door de bomen jaagt ontstaat er een geheel ander beeld. De takken buigen en kraken en grote wolken bladeren worden weggeblazen. Kaal en naakt blijven de bomen tenslotte achter. De winter staat weer voor de deur.

Vier seizoenen lang hebben we door Gijzenrooi gezworven, genietend van en verbonden met het leven van dieren en planten. 365 maal kwam de zon op. Iedere keer toch weer iets anders dan de vorige keer. De warmte van de zon resulteerde in mooie bloemen, lekkere vruchten en iets hogere bomen. De wind streek koeltjes over het gras of loeide door de bomen. De regen sproeide overvloedig. De vogels zongen, bouwden hun nesten en brachten een nageslacht voort.

Zo is het in Gijzenrooi altijd geweest en zo is het goed. Wat zal de toekomst ons gaan brengen? De mens, naar een steeds gemakkelijker leven en naar steeds meer luxe verlangend, vormt een grote bedreiging voor zijn medeschepselen, ook in Gijzenrooi.

P. v. Beek